Werkgroep Elektroencefalografie

EEG

Meetprotocollen

Indicaties

Door middel van elektroden en overige apparatuur wordt een registratie gemaakt van de elektrische hersenactiviteit, zowel spontaan optredend als na prikkels.

Het standaard EEG, eventueel aangevuld met kortdurende slaapregistraties, vormt het meest geschikte technische onderzoek dat specifiek epileptiforme afwijkingen kan aantonen. Het is goedkoop en niet invasief. Het EEG wordt onder andere gebruikt om de diagnose epilepsie te ondersteunen. Daarnaast is het voor de beoordeling van de ernst van de epilepsie, de keuze van behandeling en het doen van uitspraken met betrekking tot de prognose belangrijk dat er een classificatie van het epilepsiesyndroom plaatsvindt. Met behulp van het EEG kunnen de met epilepsie geassocieerde afwijkingen gelokaliseerd worden en het behandeleffect gecontroleerd. Andere indicaties voor EEG registraties zijn het beoordelen van de ontwikkeling bij kinderen en neonaten, orgaandonatie, dementie, encefalopathie, bewustzijnsstoornissen en prognosebepaling bij postanoxisch coma. 

 

Elektrodenposities

Registratie met 21 elektroden geplakt volgens het 10/20 systeem is het minimum voor een standaard EEG. Dit systeem bevat geen elektroden in de inferieur-temporale keten (op het niveau van het preauriculaire punt). Voor onderzoek van het inferieur-basale en voorste deel van de temporale kwab, belangrijk bij onder andere temporaalkwab epilepsie, auto-immuun epilepsie, de ziekte van Alzheimer, worden extra elektroden in de standaard opgenomen, zoals aanbevolen door de IFCN (Seeck et al. 2017). 

 

Aldus afgeleid van het 10-10-systeem, worden de volgende elektrodeposities toegevoegd: T9 / T10 (10% lager dan T7 /T8), F9 / F10 (20% voor T9 / 10, of 10% lager dan F7 / F8) en P9 / P10 (10% inferieur aan P7 / P8 of 20% posterieur aan T9 / T10). Elektrodeposities A1 en A2 vervallen. De nieuwe basisreeks bevat daarom totaal 25 posities. Een oogbewegingskanaal wordt geplakt onder het linkeroog.

Toevoeging van extra elektroden kan zinvol zijn bij specifieke verdenking op orbitofrontale, cingulaire of insulaire epilepsie. 

 

Er wordt eerst geplakt volgens het 10-20 systeem. Bij het 10-20-systeem gaat men uit van benige punten op de schedel die gemakkelijk aanwijsbaar zijn. Het nasion, het inion en de preauriculaire impressies. Het 10-20-systeem is een verhoudingensysteem. De elektrodeposities zijn over alle delen van het hoofd geplaatst. De aanduiding van de elektrodeposities komt overeen met die van de hersengebieden. De elektroden boven de rechterhersenhelft krijgen een even cijfer. De elektroden boven de linkerhersenhelft een oneven cijfer. Elektroden op de middellijn worden met een z (zero) aangeduid. 

 

De voorkeur gaat uit naar een volledig beplakking. In enkele gevallen wordt er beperkt geplakt, zoals bij premature neonaten. 

 

Algemene aspecten van de EEG registratie

Houd de toestand van de patiënt tijden de registratie in de gaten. Indien er ongewenste doezel of slaap optreedt, geef dan een geluidsprikkel. Als er een (epileptische) aanval optreedt: ga na in hoeverre de patiënt kan reageren op vragen of opdrachten en of de patiënt een woord kan onthouden. Het is belangrijk om een aantal keren te wisselen in de EEG-afleidingen om zo, tijdens de registratie, een goede indruk te krijgen van eventuele afwijkingen. Afhankelijk van de indicatie, kies de bijbehorende EEG registratie (sectie B), inclusief eventuele provocatietesten. Noteer belangrijke informatie die van invloed kan zijn op de beoordeling zoals bewustzijnstoestand, coöperatie, medicatie, metabole ontregeling, temperatuur van de patiënt (afhankelijk van de klinische context).

Probeer artefacten in het EEG te identificeren en weg te nemen, let hierbij ook op weerstanden en spieractiviteit. Overleg laagdrempelig met KNF-arts of staflid, bijvoorbeeld in geval van klinische of elektroencefalografische manifestaties van epileptische aanvallen.

 

Reactiviteits-, provocatie-, en overige testen

Dit zijn technieken die worden gebruikt om veranderingen in het gewone EEG te induceren of accentueren om zo de diagnostische opbrengst van het EEG te verbeteren. Ze worden tijdens het EEG uitgevoerd, reactiviteit altijd en provocatie- en overige testen op indicatie. Bij een EEG na slaapdeprivatie dienen ze aan het begin van de registratie te worden uitgevoerd. In principe wordt de prikkel met de meeste impact als laatste gegeven. Bij zeer gespannen patiënten met veel spierartefacten kan het, als andere oplossingen niet werken, zinvol zijn de hyperventilatie eerder te laten uitvoeren. Wees alert op klinische verschijnselen en/of subjectieve sensaties (navragen bij de patiënt), deze dienen genoteerd te worden.

 

Visuele prikkel

Het enkele keren laten openen en sluiten van de ogen 

Plaatkijken: er wordt een plaat aangeboden met een getekende voorstelling in kleur en gevraagd om hiernaar te kijken.

 

Sensibele prikkel

Zeker indien er mu-ritme aanwezig is (of bij twijfel hieraan) een of beide vuisten laten maken of strijken over een of beide handruggen. 

 

Akoestische prikkel 

Patiënt aanspreken, klappen in de handen of andere geluidsprikkels. Bij een poliklinische patiënt die in slaap dreigt te vallen is een korte geluidsprikkel vaak al voldoende voor een arousal. Bij een patiënt met een verlaagd bewustzijn wordt aanbevolen om de akoestische prikkels klappen en naam roepen uit te voeren, en dit 3x te doen voor het betrouwbaar beoordelen van de reactiviteit.

 

Hyperventilatie

Patiënt moet overdreven diep zuchten gedurende bij voorkeur 3 minuten maar tenminste 2 minuten. 

Bij kleuters is de test vaak niet uitvoerbaar omdat zij onvoldoende meewerken. Een methode om een kind te laten hyperventileren is om het iets te laten wegblazen. 

Hyperventilatie is zelden echt gevaarlijk. Er zou een iets verhoogd risico kunnen bestaan bij:

1. patiënten met lokale ischemische hersenaandoeningen op basis van vasoconstrictie in de acute fase na subarachnoïdale bloedingen

2. na een migraine aanval

3. patiënten met een recent hartinfarct of hartritmestoornissen

4. patiënten ouder dan 70 jaar

5. bij (sterke) afwijkingen of bij duidelijke epileptiforme activiteit. 

Er moet in deze gevallen met de medisch verantwoordelijke overlegd worden of hyperventileren is gewenst en toegestaan. 

 

Lichtflitsprikkeling

Toedienen van lichtflitsen met bepaalde frequenties en met een constante (korte) duur. De apparatuur bestaat uit een flitslamp die diffuus licht geeft met een grote intensiteit en die ook bij hoge flitsfrequenties een stabiele flitsintensiteit heeft. De lamp wordt gestuurd door een generator.

De lamp wordt op ongeveer 30 cm afstand van patiënt geplaatst met gedempt omgevingslicht. De flitsreeksen duren 10 seconden, waarvan start flitsen exact samen moet gaan met sluiten van de ogen, na zo’n 5 seconden de ogen weer laten openen. Tussen de reeksen wordt minstens 7 seconden gewacht.

Het onderzoek wordt verricht met frequenties vanaf 1 Hz tot 50 Hz. Er wordt in oplopende frequentie geflitst, de volgende frequenties worden achtereenvolgens gebruikt: 1, 2, 5, 8, 10, 15, 18, 20, 25, 40, 50 Hz. Minimaal dient in ieder geval het gevoeligste gebied rond 18 Hz stapsgewijs te worden onderzocht. Indien epileptiforme afwijkingen, in de vorm van Waltz type 4 ontladingen, ontstaan moet er van hoogfrequent naar laagfrequent geflitst worden om de epilepsie gevoelige zone te onderzoeken (zie voor een voorbeeld bijlage 3). Het flitsprogramma dient bij voorkeur met de hand te worden uitgevoerd onder voortdurende controle van het EEG om bij het optreden van een epileptiforme activiteit direct de flitser te kunnen uitschakelen.

Wanneer het interictale EEG al duidelijke epileptiforme afwijkingen laat zien is het meestal toch van aanvullende waarde om lichtgevoeligheid te testen. Overleg bij twijfel met een collega over de wenselijkheid van lichtflitsprikkeling en eventuele contra-indicaties.

 

Aanvalsprovocatie

Indien er bekende prikkels zijn die een aanval uitlokken kunnen deze worden toegepast voor zover mogelijk in de EEG-setting.

 

Handelen bij epileptische aanval tijdens EEG

Verwijder eventuele dekens van de benen als er ook video wordt mee geregistreerd. Bij een focale aanval: vraag wat er gevoeld wordt.

Testen van taal: laat een voorwerp benoemen, laat een woord onthouden

Opdracht laten uitvoeren: bv wijs je neus aan, steek je rechter hand omhoog

Herhaal deze opdrachten net zolang tot herstel is opgetreden. 

 

Pijnprikkel 

Toediening van een pijnprikkel gebeurt in principe alleen bij patiënten met een verlaagd bewustzijn (comateus). De prikkels kunnen bestaan uit een perifere pijnprikkel: hard drukken op de nagelriem (bijv. met een potlood), gedurende ca. 10 seconden, altijd beiderzijds, aangezien sensibele banen halfzijdig uitgevallen kunnen zijn. De prikkels moeten minimaal 5 seconden duren, drie keer worden gegeven met minimale tussenposen van 30 seconden voor betrouwbare interpretatie. Indien geen reactie dan ook prikkels boven het cervicale niveau door hard duwen op de n. supraorbitalis. Pas op voor een locked-in syndroom! Deze patiënten zijn bij kennis maar volledig verlamd (op verticale oogbewegingen na); bij deze patiënten moeten uiteraard geen pijnprikkels worden gegeven.

 

Slaapdeprivatie

Slaaponthouding de nacht voor het onderzoek. Hoeveel slaaponthouding nodig is, is afhankelijk van de leeftijd van patiënt.

 

In het algemeen advies slaaponthouding:

Volwassenen en kinderen vanaf 16 jaar: gehele nacht niet slapen en na middernacht geen koffie, thee, cola of andere caffeïnehoudende dranken meer gebruiken, maar liefst wel een goed ontbijt. Bij het maken van de afspraak moet erop gelet worden dat de patiënt na een doorwaakte nacht niet alleen in de auto naar het ziekenhuis komt.

Leeftijd 0- 2 jaar: slapen tot 06.00 uur, ochtendslaapje overslaan, EEG aan begin van de middag.

Leeftijd 2-4 jaar: 2 uur later naar bed en vroeg wakker maken (tussen 5.00-6.00 uur), daarna wakker houden (eventueel naar school), EEG aan begin van de middag.

Leeftijd 4-6 jaar: laat naar bed, rond 23.00 uur, en vroeg wakker maken (5.00 uur). Wakker houden tot de EEG registratie begin van de middag.

Leeftijd 6-10 jaar: laat naar bed (tussen 00.00-01.00 uur), vroeg wakker maken om 05.00 uur en wakker houden tot EEG registratie begin van de middag.

Leeftijd 10-16 jaar: afhankelijk van tijdstip EEG:

  •  indien EEG om 8.00 uur: nachtslaap overslaan, EEG aan begin van de ochtend (8.00 uur)

  •  indien EEG om 10.30 uur: laat naar bed 24:00 uur, om 3.00 uur wakker maken en wakker blijven tot EEG registratie om 10.30 uur.

In overleg met de ouders wordt gekeken of er eventueel een opname van een nacht aan vooraf gaat.